Het is een prachtige route. Eentje om te onthouden. Wel hier en daar aanpassen, omdat ik soms over wegen word gestuurd waar ik niet mag fietsen. Gelukkig ken ik het gebied. Het laatste klimmetje, de afdaling en dan de laatste twintig kilometer naar huis. Mijn horloge trilt, een afslag. Hier? Echt? Ik probeer het, maar besluit snel dat ik beter kan stoppen.
“Kom op Bas, je bent een topsporter. Je bent kerngezond.” Ik zie het niet meer zitten, maar daar wil de arts intensivist niets van weten. Het enige dat ik volgens haar heb is een probleem met de toegang van de ademhaling. Dat heb ik zeker, want ik lig op de Intensive Care aan de beademing. Even later krijg ik een tijdelijke tracheostoma, zo’n buisje in de keel.
Het paadje dat ik was ingeslagen was prachtig, maar inderdaad niet bedoeld voor fietsers. Mijn besluit om te stoppen is goed, maar net te laat. Op lage snelheid raakt het voorwiel van mijn gravelbike een stapel takken die onder planten liggen verstopt. De fiets staat stil, ik voel me voorover vliegen en keihard de grond raken. Plat op mijn gezicht. Kut. Even bijkomen en schade opnemen. Mijn mond bloedt, maar mijn tanden zitten er nog in. Gelukkig, alleen de tand door de lip. Even schoonspoelen. Hier en daar wat schaafwonden, een wat dikkere onderarm, voor de rest functioneert alles. De fiets lijkt ook redelijk goed te zijn. In Utrecht maar even naar de fietsenmaker. Ik bekijk de situatie en zie de takken waarover ik ben gevallen en de stobbe waar mijn gezicht op terecht gekomen is.
Een beetje gebutst fiets ik naar huis. Ik ga weer genieten, het is tenslotte prachtig weer op deze Eerste Pinksterdag. Langzaam gaat mijn keel wat zeer doen. Misschien heeft het gespje van mijn helm mijn keel geraakt denk ik. Een ijsje is misschien een goed idee, even bijkomen. “Hey lieverd,” app ik mijn vriendin. “Ik ben net plat op mijn bek gegaan. Ik heb alleen wat schaafwonden. Dus schrik niet.”
Weer thuis, fijn. Iedereen blij. Nou ja, mijn stem is ineens veranderd, heser. Toch maar even de huisarts bellen. En dan begint het avontuur. Na het nodige heen en weer, beland ik op de Spoedeisende Hulp. Een nachtje observatie op de Intensive Care is het oordeel. Niet alleen heeft de stobbe mijn gezicht geraakt, mijn keel is tegen de scherpe rand gekomen en heeft mijn schildkraakbeen gebroken. Het veroorzaakt een zwelling die mijn keel dichtknijpt. Zo voelt het ook.
Nog voor ik goed en wel de kamer word binnengereden is het besluit al genomen. Ik word geïntubeerd en aan de beademing gelegd. Na een paar dagen zal de zwelling wel weg zijn en kan ik snel weer naar huis. Het worden elf dagen op de IC. De zwelling is zo groot dat er te weinig ruimte voor de beademingsbuis is. De tracheocanule wordt geplaatst. Het buisje dat ik zal vervloeken, ook al heeft het mijn leven gered.
De periode op de Intensive Care is heftig. Heel heftig. Het is niet geheel onbekend terrein vanwege mijn oudste zoon. Er zelf liggen is een andere ervaring. Ik vecht. Tegen emoties, tegen dat stomme ding in mijn keel, tegen alles. Zo gefrustreerd en angstig. Tegelijk zie en voel ik hoe het personeel van de IC hun stinkende best doen om mij er doorheen te slepen. Door medisch handelen, maar ook door er gewoon te zijn. Het is de aandacht die ze geven, echte aandacht.
Niets is te gek, op een gegeven moment wordt zelfs mijn baardje wat getrimd. Het maakt me meer mens. Langzaamaan krabbel ik op, vaak val ik diep omdat een strohalm toch geen strohalm blijkt te zijn. De verpleegkundigen weten gelukkig van geen ophouden. Ze zijn er altijd voor mij. Mijn dank kan niet groot genoeg zijn, wat een bijzondere slag mensen. Helden worden ze genoemd tijdens de Coronagolf. Helden zijn het zeker, dagelijks zijn ze held. Ze hebben waarschijnlijk geen idee wat ze betekenen voor iemand die daar ligt. Misschien maar beter ook.
Na een heftige periode volgt de ontlading. Het klotebuisje mag eruit. En met dat buisje vloeit ook alle spanning uit mijn lijf. Ik ben er weer. Nou ja, mentaal dan. Want nu volgt nog een lang traject van herstellen. Het wondje moet dicht en vooral moet ik weer aan mijn conditie en spieren gaan werken. Zes kilogram ben ik in die elf dagen kwijt geraakt. Spieren, geen vet. Dat is veel. Ik heb weer leren lopen, ik moet weer leren slikken. Alles met aandacht, anders gaat het fout.
Of ik nog wat mag eten, vraag ik aan de verpleging. Mijn lijf schreeuwt om energie. Eiwitten, veel eiwitten. Ik eet meer dan de diëtist heeft ingeschat waar ik behoefte aan heb. Het is het bewegen, ik moet bewegen. Niet voor niets was een van de eerste vragen of ze misschien een hometrainer hadden die ik kon gebruiken. Dus maak ik nu rondjes. Zielsgelukkig. Wat absolute prestatie betreft is het niets vergeleken met wat ik kon. Maar ik kan het nu en dat is het belangrijkste. Ik kijk vooruit.
In de verte zie ik mij alweer door de bossen rijden op een van mijn fietsen. Dat vooruitzicht tovert een lach op mijn gezicht en motiveert mij. Want ja, natuurlijk blijf ik fietsen. Mijn val is domme pech, ik ben gewoon lullig terecht gekomen. Het fietsen is juist mijn redding. Daardoor had ik een topconditie, voel ik heel goed mijn lijf aan, weet ik wat trainen is, wat voeding met je doet en heb ik zelfs na elf dagen IC nog altijd voldoende energie om goed te herstellen. Dat zal misschien langer duren dan ik zou willen. Maar hé, er is nog een heel leven voor mij.
Wat een prachtig en heftig verhaal.