Als je nu afdrukken tegenkomt van oude Nederlandse fotografen, is de kans groot dat die zijn gemaakt door fotograaf Hans Bol. Hij maakt de meeste afdrukken van de negatieven die het Nederlands Fotomuseum in beheer heeft. Geen makkelijke klus, want hoe weet je wat de fotograaf eigenlijk heeft gedaan toen hij destijds de foto afdrukte?
“Ok, dan ga ik nog even de doka in.” Door een misverstand heeft Hans Bol de interviewafspraak een uur eerder staan dan ik. Terwijl ik door een prachtig landschap reis, gaat Bol het donker in. Er moet namelijk een foto van Frits Rotgans op één meter breed op bariet worden afgedrukt. Zulke afdrukken maakt Bol zijn eigen doka aan de dijk in de Ooijpolder bij Nijmegen. Hier worden in alle rust negatieven van oude meesters afgedrukt in een werkruimte waar ze waarschijnlijk zelf jaloers op zouden zijn geweest.
Doka
Nadat het Nederlands fotoarchief (Nfa) onderdeel is geworden van het Nederlands Fotomuseum, wordt het negatiefmateriaal zoveel mogelijk binnenshuis verwerkt. Logisch, want het is kwetsbaar materiaal en bovendien cultureel erfgoed. Als het enigszins kan worden de negatieven dan ook in Rotterdam afgedrukt. De doka daar is ingericht naar de wensen van Bol. Toch zijn er verschillen. “Thuis heb ik gewoon meer lenzen die ik in de loop der jaren verzameld heb, ze zitten op de goede lensplankjes en ik kan hier grotere afdrukken maken omdat de doka in Rotterdam daar gewoon niet op gebouwd is. In mijn eigen doka heb ik alles al helemaal uitgevogeld. Deze doka is precies goed voor mij. Het is misschien wel eens een rommeltje, maar ik houd niet van steriele doka’s. Ik moet een beetje rommel om me heen hebben. Ik moet makkelijk dingen kunnen pakken die ik in de loop van het proces nodig heb. Zo werkt dat voor mij.” Er is nog een belangrijke reden waarom Bol graag thuis afdrukt. “Voor een goede afdruk moet je ook een beetje je moment hebben. Als dat om tien uur ‘s avonds komt, dan doe ik het dan. Dat werkt in een museum natuurlijk niet zo handig.” Een afdruk maken is in Bol’s ogen niet per se heel creatief, maar het is zeker geen werk dat je als een soort machine kunt uitvoeren. Ook bij de fotograaf zelf speelde het moment dat de afdruk gemaakt werd immers een belangrijke rol. “Je kunt een afdruk vaak niet zomaar opnieuw maken, dat weet ik van mijn eigen werk ook. De magie klopt gewoon niet meer.”
Doka-fotografen
De afdrukken die hij nu maakt voor het Nederlands Fotomuseum wijken eigenlijk nauwelijks af van de manier waarop hij zijn eigen foto’s afdrukt. Het is een proces van systematisch werken en goed nadenken. “Sommige negatieven zijn heel mooi, goed belicht en goed ontwikkeld, maar het negatief is het negatief, het betekent nog niet dat je er een expressieve afdruk van kunt maken.” Bij sommige foto’s gaat dat makkelijker dan bij een ander. Fotografen als Cas Oorthuys en Rotgans zijn redelijk rechttoe-rechtaan volgens Bol. “Oorthuys heeft wel eens een paar problemen in zijn negatief zitten, door een onregelmatige ontwikkeling of zo, waardoor je soms wat moet doordrukken. Rotgans heeft vooral afwijkende negatieven qua formaat. Dat is iets heel anders dan Ed van der Elsken of Aart Klein.” Doka-fotografen noemt Bol die laatste twee, fotografen die ook in de doka echt hun stempel geven. Om die foto’s te kunnen afdrukken heeft Bol vaak een boek erbij liggen. “Uit het boek kan ik afleiden wat hij gedacht heeft of wat hij goed vond. Maar het is wel lastig om de sfeer goed na te maken vanuit een boek. Soms is een boek slecht gedrukt, te roetig bijvoorbeeld.” Het liefst zou hij een originele afdruk ernaast willen houden, maar dat is uiteraard niet mogelijk. Zonder voorbeeld is het in een aantal gevallen eigenlijk onmogelijk. “Dan is het alsof je piano moet spelen zonder dat je de partituur hebt. Dus ik vraag altijd om een voorbeeld en als dat er niet is dan maak ik gewoon een nette afdruk, waar niets op aan te merken is.” Dat de afdruk niet altijd precies overeenkomt met het origineel is niet zo erg. Ook de fotograaf zou vaak niet meer precies hetzelfde kunnen maken, een afdruk is een unicaat. Bol schrijft daarom ook niet meer precies op hoe hij de afdruk gemaakt heeft, hooguit een klein schetsje waar in het beeld is doorgedrukt of tegengehouden
Nuldruk
Iedere afdruk begint bij een zogenaamde nuldruk, een afdruk op gradatie twee, pakweg filter 10 magenta. De nuldruk is essentieel, vanuit een negatief is niet te beoordelen wat een fotograaf heeft gedaan bij het afdrukken. Zeker bij doka-fotografen is dat belangrijk. “Een nuldruk is nodig om de verhoudingen te snappen, om te kunnen zien of iets al zo zwart of wit was bij een nuldruk of dat er wat aan is gedaan.” Het kost vrijwel altijd drie tot vijf pogingen om tot de juiste afdruk te komen. Afdrukken van Aart Klein en Ed Van der Elsken zijn vaak gecompliceerd en kosten vrijwel altijd meer papier. Bol houdt wel van die puzzel en werkt letterlijk graag met zijn handen. Soms levert een niet doka-fotograaf de nodige hoofdbrekens op. Dan zit het eerder in het formaat, zoals bij Rotgans. “Hij was net zo’n grootformaatliefhebber als ikzelf, dat is ook mijn connectie met hem. Hij werkte veel met 6x17cm en ook wel grotere formaten. Dan heb je al snel een 8×10 inch vergroter nodig. Bovendien maakte hij geregeld uitsnedes die van de rol werden afgedrukt. Dat betekent een grote vergrotingsmaatstaf, waarbij de kop heel hoog en het bord heel laag moet worden gezet. Ik zal het je zo wel laten zien!” Op de vraag wat de meest lastige foto is die hij moet afdrukken, noemt Bol direct een foto van Van der Elsken: de haven van Hong Kong. “Een prachtige foto, maar een ver-schrik-king om af te drukken. Als ik die foto moet afdrukken, kan ik wel vloeken op die man, ik kom handen te kort. Je hebt een beperkte belichtingstijd en binnen die tijd moet je op heel veel plaatsen in het beeld iets doen. Dat kan niet. Hij moet gebleekt hebben.”
Chemie
Voor Bol ligt daar een grens. Voor bleken wordt doorgaans rood bloedloogzout gebruikt en dat is giftig spul. Ook vermijd Bol als het even kan om die reden seleniumtoner. Het middel is bedoeld als bescherming van de afdruk tegen chemische stoffen in de lucht, maar opgedroogde partikels gemorste toner zijn kankerverwekkend. Als Bol het gebruikt, dan alleen heel voorzichtig. “Je moet wel aan je gezondheid denken. Daar doe ik niet hysterisch over, maar ik denk wel na. Dus werk ik met tangen in plaats van met mijn handen en soms draag ik nitril handschoenen.” Sommige afdrukken kunnen nauwelijks meer worden gemaakt omdat het materiaal simpelweg niet meer te krijgen is. Klein zei bijvoorbeeld dat zijn wereld begon bij gradatie 5. Dat is het papier met het hoogste contrast, een steile curve in Photoshoptermen. Maar zulk papier bestaat niet meer. Zijn gradatie 5 destijds is anders dan 130 magenta bij het huidige fotopapier. Papier is al veel duurder geworden en lastiger te krijgen. Bol heeft daarommoeten overstappen van zijn favoriete Agfa Multicontrast Classic naar Ilford Multigrade. Ook retouche, onvermijdelijk bij analoge afdrukken, is steeds lastiger te krijgen. Daarnaast heeft ook de vaak oude apparatuur onderhoud nodig, maar de plekken waar ze nog verstand hebben van vergroters worden schaars.
Digitaal
Een logische oplossing zou zijn om de negatieven of de originele afdrukken te scannen en die vervolgens te printen. Maar dat is minder eenvoudig dan het lijkt en heeft toch een ander resultaat volgens Bol. Hij heeft afdrukken van Martien Coppens gescand met een speciale digitale achterwand. “Die scans moesten voldoen aan allerlei criteria. Het ging soms om zulke kleine details die niemand zag. Printen via de digitale weg heeft soms iets steriels. Dat hebben we sowieso in de digitale wereld. We zitten maar te meten en ingezoomd op een beeldscherm te turen en dan vraag ik me vaak af of het werkelijk een beter beeld wordt. Ik denk het niet. Het mooie van de analoge kant is dat je juist lichte imperfecties krijgt omdat je het nu eenmaal met je handen maakt.” Dat een afdruk de ene dag beter kan zijn dan de andere dag, is nu eenmaal zo. Digitaal is het altijd identiek te reproduceren, maar daarna is het volgens Bol zo dood als een pier. Bovendien zit er een essentieel verschil tussen een inkjet en een barietpapier. Bij de eerste ligt de foto óp het papier, bij de andere erin. Niet dat Bol niets met digitaal heeft, hij heeft naast zijn doka ook een hele ruimte om foto’s digitaal te bewerken en te printen. Daar zit hij graag, maar analoog en digitaal hebben elk hun eigen kracht. “Ik ben gevoelig voor het feit dat er een papiertje op tafel ligt dat met de hand gemaakt is.”
Kennis
Het neemt niet weg dat Bol realistisch genoeg is om te beseffen dat de dokakennis uitstervend is. Het is wel belangrijk dat ook bij de jonge generatie de interesse blijft. “Het inzicht dat je krijgt in een doka is belangrijk. Je kunt wel een beetje aan een curve lopen trekken, maar het is beter om te snappen waar het vandaan komt.” Hij heeft ook wel het gevoel dat er, zeker in Amerika en Engeland, nog mensen zijn die de echte afdrukken mooi en sympathiek vinden. “In Nederland is er altijd een tendens om op ‘het nieuwste van het nieuwste’ te duiken en het oude – dat ook heel goed is – gewoon weg te gooien. Onbegrijpelijk en dom.” Voor Bol is het tijd om aan het werk te gaan, de afdruk van Rotgans moet nog klaar. Hij laat me de doka zien. In de schuur staan grote en kleine vergroters, her en der staan bakken, tangen, maatbekers. Het ruikt duidelijk naar ontwikkelaar en fixeer. Geuren die de oude generatie bekend voor zullen komen. Dan gaat het witte licht uit en schakelt Bol de vergroter aan. Hij gaat op zijn knieën zitten voor het vergrotingsbord waarop de foto van Rotgans wordt geprojecteerd en tuurt door de loupe. “Het is toch heerlijk om zo naar de korrel te kijken?”
Dit interview maakte ik een aantal jaar geleden voor Pf, maar is nog nooit gepubliceerd.
Erg leuk verhaal!