Fotojournalistiek is niet dood omdat er genoeg mensen zijn die de passie en toewijding hebben om de wereld in te trekken en betrokken te raken met wat er gebeurt. Dat is de opvatting van Mark Lubell, de managing director van Magnum. Hij zegt dat in een interessant dertig minuten durend interview. Lubell is onder meer verantwoordelijk voor Magnum in Motion, waarmee het fotoagentschap ook zelf een uitgever is geworden. Magnum werkt daarbij ook samen met andere organisaties en media. De kracht van Magnum in Motion is volgens Lubell dat het niet alleen het verhaal vertelt, maar ook wat en hoe de fotograaf het heeft beleefd. Daardoor raakt het publiek meer betrokken bij de series. De samenwerking en de betrokkenheid van de kijker moet de fotojournalist gebruiken om het verhaal te kunnen publiceren en inkomen te genereren.
Lubell erkent dat het moeilijk is om als fotojournalist je brood te verdienen. Dat is altijd zo geweest zegt hij. Waar een fotojournalist $500 krijgt om beschoten te worden met kogels, krijgt een reclamefotograaf $10.000 voor het fotograferen van een colablikje. Dat lijkt mij een beetje gechargeerd, maar geeft wel een verschil aan. De markt wordt er niet beter op, er komen minder uitkomsten uit de huidige bronnen. Logisch dat fotografen nerveus en bang worden. Hoe het geld precies verdient moet worden, weet Lubell ook niet. Hij is echter geen pessimist. Er is nu chaos, maar waar chaos is zijn ook kansen ook het grootst op succes is zijn motto.
De kansen liggen voor de fotograaf bij de nieuwe technologie. Als fotograaf moet je de toekomst niet de rug toekeren. Anders gebeurt hetzelfde als in de muziekindustrie, waar Apple nu de markt domineert omdat zij deden wat de muziekindustrie naliet: é’én plek bieden waar de consument terecht kan voor muziek. Alleen bedrijven die de nieuwe mogelijkheden omarmen, zullen overleven. Het betekent niet dat je al het bekende maar moet weggooien. Er blijft behoefte aan boeken en afdrukken. Ze staan alleen niet meer centraal. Via nieuwe media en apparaten, zoals de iPad, komen mensen op een andere manier terecht bij de fotograaf. Ze lezen meer over de onderwerpen die hij fotografeert, hoe hij fotografeert en raken betrokken bij de fotograaf. Op dat moment raken ze ook geïnteresseerd in de andere producten van de fotojournalist, zoals lezingen, boeken, workshops en wellicht een nieuwe opdracht. Niet het verhaal zelf levert geld op, het is wat de fotograaf er omheen doet. Ook hier trekt Lubell de vergelijking met muziek. U2 verdient nog maar 5% met de verkoop van de nummers, waarom ze juist beroemd zijn. De overige 95% komen van de optredens en de merchandise etcetera. Voor de fotojournalist betekent dat dat het verhaal alleen maar een manier is om ergens te komen.
Het antwoord op de vraag welke technologie dan gebruikt moeten worden blijft Lubelle schuldig. Het is een kwestie van proberen. Je moet op verschillende paarden wedden en bijhouden wat wel en wat niet goed werkt. Daarbij moet je snel beslissen en niet te lang doorgaan met een methode die niet werkt. Je moet ook niet te bang zijn wat nieuws te proberen: “als Robert Capa had gezegd dat hij de handzame camera niet zou willen gebruiken, dan waren er nu geen foto’s van D-Day”. Mis je de slag met de nieuwe apparatuur, dan moet je je afvragen wat de nut van je productie is omdat niemand het zal zien.
De fotojournalist moet verder niet afwachten tot de krant of tijdschrift met een opdracht komt. Er zijn nu andere organisaties als NGO’s die redactionele content kunnen financieren. Als voorbeeld noemt Lubell de samenwerking met een NGO bij een serie over AIDS. In principe was de NGO de opdrachtgever, maar Magnum eiste wel een journalistiek respect. De fotograaf zou bepalen welke foto’s in de serie zouden komen, niet de NGO. Volgens Lubell is dat de kern van een partnerschap. Tegelijk had Magnum via het NGO geld om het verhaal goed te maken en via media te verspreiden. Het agentschap kon een kant en klaar verhaal aanbieden bij de tijdschriften, die het gretig afnemen. Zo werken, wordt de toekomst denkt Lubell,
Lubell is ook niet bang dat er geen plek meer is voor de professionele fotograaf, nu zoveel foto’s via sites als Flickr worden aangeboden. Behalve dat men geen zin en tijd heeft om vier miljoen beelden op Flickr door te worstelen op zoek naar een goede foto, blijft er een behoefte aan kwalitatief goede foto’s. Iedereen kan een prima foto maken als die op het juiste moment op de juiste plaats is en daarmee de cover halen. Het moeilijke is om dat steeds te blijven doen. Dat kan een fotojournalist juist wel, die heeft een eigen kijk op de wereld en kan door middel van beelden een verhaal vertellen.
Een consistente manier van fotograferen, waardoor de kijker zich met de fotograaf kan identificeren, en het aangaan van de juiste samenwerkingen vormen de basis om te overleven. Want de fotojournalistiek blijft volgens Lubell erg waardevol. Misschien wel meer dan ooit.
Het is al met al een goed interview, waarbij niet alles even nieuw en verhelderend is. Ook zal niet alles even makkelijk of zelfs mogelijk zijn voor een individuele fotograaf. Het biedt mijns inziens genoeg voer om over na te denken. Want bij de pakken neerzitten is wel erg makkelijk en aanlokkelijk misschien. Er is echter een toekomst, nu nog de juiste kansen zien en pakken.